TKV 'Esther, waar ben je?'

Aan het einde van de snijplank ligt een talud van gesnipperde uien. De spatel zal ze zachtjes eroverheen duwen, zodra de boter zich gelijkmatig en goudbruin over de bodem van de koekenpan heeft verspreid. Elke volgt met haar blik de klont die, op de vlucht voor de hitte, steeds kleiner wordt. Ze weet inmiddels dat haar gedachten een vlucht zullen nemen. Dat gebeurt altijd zodra de geur van uien in hete boter haar neus bereikt. Dan reist ze terug in de tijd, naar haar jeugd, zo’n 35 jaar geleden. Ze schuift de uien de pan in en roert met een houten lepel door het sissende en spetterende vocht. De gladde bodem van de koekenpan op de inductieplaat verandert van textuur. Hij krijgt het ongelijkmatige oppervlak van een aluminium campingpannetje met van die kleine vierkante putjes, als de pokdalige huid van een prehistorisch dier. De steel is niet langer van rvs, maar is vervormd tot een tangetje van aluminium waarin ze hard moet knijpen om het pannetje recht boven de gasbrander te houden. In de tent van lappen, die ze met een vriendinnetje onder de jacaranda boom bouwde, begint het heerlijk te ruiken. De geur van huiselijkheid, van triomf van een 10-jarige die zelf het vuur van het campinggasje aan krijgt en daarop een eigen maaltje bakt van uien en stukjes tomaat in roomboter. Het puntje van haar tong steekt uit haar mond terwijl ze met een hand de tang vasthoudt en met de andere roert. De tranen van het uien snijden staan nog in haar ogen. Het is warm in de tuin. De Afrikaanse zon staat hoog en is onbarmhartig voor wie niet voor haar kan ontsnappen onder bladeren of in een tent van doeken en knijpers. De hond van het Nederlandse gezin, een imposante zwartbruine herder die Lady heet, steekt nieuwsgierig haar neus de tent in. Het dier werd door de Nederlanders overgenomen van een Brits stel met meerdere kleine terriërs. Ondanks haar formaat, kreeg Lady tussen de ondermaatse agressieve bakbeestjes geen schijn van kans om te eten uit hun gezamenlijke voerbak. Mager en onzeker kwam ze bij haar nieuwe baasjes. Daar vloog ze, vanuit de achterbak van de auto, direct de tuin in. Dook tussen de struiken en verorberde na een oorverdovende stilte, gevolgd door het kraken van botjes, in een paar happen de loslopende konijntjes van Elke. De ergste honger was gestild. Lady kreeg een eigen voerbak. Een keer per week kookte Esther, de hulp in het huishouden, een grote pan zelfgemaakt hondenvoer: rijst met sperzieboontjes en grove hompen afvalvlees van de markt. Lady kwam flink aan, leerde zichzelf uitlaten in de grote tuin en werd beste maatjes met de nachtwaker. De meisjes lachen om de lange vochtige zwarte snuit die tussen de tentdoeken door naar binnensteekt en geven die een aai. Lady rent vrolijk blaffend weg. Ze loopt altijd dezelfde ronde: vanuit de carport waar haar mand staat, het trapje af en langs de veranda. Tussen de borders met canna’s door, omlaag het aflopende en dieper gelegen grasveld op. Dan om de jacaranda boom, om daarna weer omhoog te rennen tot het grote huis waarin Elke met haar ouders en broertje woont. Daar slaat het dier rechtsaf langs de rij hoge eucalyptusbomen, draaft over de sceptic tank en gaat uiteindelijk weer de hoek om over het grind van de oprijlaan aan de voorzijde van het huis. Daar staan ook de dienstwoningen van de nachtwaker en Esther, de hulp. Elke’s ouders boden Esther voor enkele jaren een stabiele baan. Esther is bijna iedere dag bij Elke in huis. Ze maakt er schoon, doet de was, verschoont bedden, bereidt het hondenvoer en bakt op woensdagen een enorme stapel pannenkoeken. Elke voel altijd een vorm van schaamte voor de scheve verhoudingen tussen haar gezin en het personeel op het erf. Ze weet dat haar ouders goed zijn voor de mensen die bij hen werken en wonen. Dat ze hen eerlijk betalen en respectvol behandelen. Toch maakt ze heel bewust haar eigen bed op en zorgt dat haar kamer netjes is, zodat Esther er geen extra werk aan heeft. Esthers aanwezigheid op het erf voelt vertrouwd. Elke is gesteld geraakt op de gemoedelijke Afrikaanse in haar geruite roze jurken. Als ze van een paar weken zomervakantie in Nederland terugkomt vliegt ze Esther om de hals en laat haar zoute dropjes proeven die ze heeft meegebracht. De vrouw trekt een vies gezicht, maar geeft het meisje lachend een aai over haar warrige haar. Er verstrijken vier jaar. Dan besluiten Elke’s ouders terug te keren naar Nederland. Ze laten veel achter: het huis met de diepe tuin en de eucalyptusbomen, de hond met de vrolijke natte snoet, en Esther. Elke’s moeder heeft veel moeite gedaan om een nieuwe betrekking voor Esther te vinden. Ze kan uiteindelijk in de huishouding terecht bij Italianen. Elke brengt haar samen met haar moeder naar het nieuwe huis en naar de nieuwe dienstwoning. Tijdens de rit voelt Elke een somberte over zich komen. Esther zit stilletjes op de bijrijdersstoel met haar handen gevouwen in haar schoot. In het huis van de Italianen is de sfeer anders; stijver, formeler, hiërarchischer. Esther glimlacht voorzichtig en beleefd naar haar nieuwe werkgeefster. Haar inkomen is gegarandeerd, maar haar ogen huilen zonder tranen. Als ze wegrijden blijft Elke door de achterruit kijken. De oprit is leeg, het asfalt zindert, een zwaar stalen hek schuift achter hen dicht.
Elke merkt ineens dat ze al een tijdje doelloos in de uien roert boven de inductieplaat in haar moderne keuken. De Afrikaanse zon, de tent van lappen en Esther, ze vervagen met de seconde. Ze beseft dat ze zich niet kan herinneren hoe het afscheid met Esther in het huis van de Italianen verliep. Had Elke nog iets tegen haar gezegd, had ze haar misschien omhelst? Ze vraagt zich af hoe het nu met de vrouw zou zijn, 35 jaar later? Zou ze nog leven? Zou ze zijn teruggekeerd zijn naar haar geboortedorp bij haar stam, de Kikuyu? Elke ziet voor zich hoe Esther’s oudere, maar nog altijd stevige handen, korte berichtjes typen op haar smartphone. Ze schrijft iets naar haar kleinkinderen in de stad. Als Elke haar telefoonnummer had gekend, had ze haar een appje gestuurd: “Esther, waar ben je?’